HET KOSTERSHUISJE

DICHTER BIJ VAN GOGH KUNT U NIET KOMEN

WEVERS IN NUENEN

Nuenen was een dorp rijkelijk bewoond door wevers. Van de 1318 mannelijke inwoners die Nuenen telde, waren er 440 ingeschreven met als ambacht wever. Zelfs de wevers kinderen deden aan weven. Het andere deel van de inwoners had vaak een bestaan als boer.

Vergelijkbaar wevershuisje aan de Berg, van Toon Swinkels

De wevers staan bekend als harde werkers. Ze leidden een erg armoedig bestaan, ze werkte vanaf de vroege ochtend tot in de late uurtjes. De vaak al kleine en wankele wevershuisjes diende niet alleen als woning maar ook als werkplek. Dit harde werken leverde maar een karige opbrengst. Aan het eind van een de zware werkweek werd het verkocht op de markt of verkocht aan een opkoper. Het weekloon voor de thuiswevers was een onaanzienlijk loon van 4,50 gulden. Als de eindproducten niet voor de verkoop waren, was het bestemd voor eigen gebruik.

Nuenense wever Toon Swinkels met zijn buurjongen

Voordat je de net geweven stof kan gebruiken moest het goed behandeld worden zoals wassen en verven. Het wol werd gebruikt voor kleding. Katoen of linnen voor tafelkleden, bed lakens en keuken doeken.

Woonhuis van Van Gogh, Nuenen

De tijd van de Wevers was ook de tijd van de Nuenens kunstenaar Vincent van Gogh. In 1883 keer hij terug naar Nuenen waar in die tijd zijn ouders  wonen. Van Gogh komt speciaal naar Nuenen door zijn interesse in de thuiswevers. Hij blijft in Nuenen tot 1885. Het eerste half jaar van zijn tijd in Nuenen verdiept hij zich in de Wevers. De ambacht, het werktuig en het weefgetouw. Van Gogh was erg onder de indruk van de Wevers en hun armoedig en simpel leven. Hij had al eerder over deze mensen gelezen in Michelets Le Peuple (1846). Er stond beschreven hoe de textielindustrie voor armoedige mensen had gezorgd. Ze waren machinemensen die maar een half leven konden leiden. Bron: Van Gogh in het van Gogh museum, Ronald de Leeuw. Met eigen ogen ziet hij hoe de wevers maar net op rand van het bestaansminimum leven. Zelfs de al niet heel erg rijke boeren uit Nuenen hebben een iets beter bestaan. In het boek dat Van Gogh heeft gelezen; George Elliots Silas Marner (1861) worden de wevers beschreven als; 'Bleke ondermaatse mannen die er naast de gespierde landlieden uitzagen als de laatst overgeblevenen van een misdeeld ras'. Hij maakt meerdere tekeningen en schilderijen van de thuiswevers. Het schilderen van de wevers was niet de makkelijkste klus. Vaak weefde ze in kleine kamers waardoor hij maar weinig afstand kon nemen. Dit blijkt uit de brieven die hij In maart 1884 schrijft aan Anthon van Rappard: “Wat de weefstoel betreft, werkelijk is dat een studie van ’t werktuig van ’t begin tot ’t eind op de plaats zelf gemaakt en was moeielijk – wegens men er zóó digt op moest zitten dat het nemen van opmetingen zeer lastig was. (…) Toen mijn machine-teekening klaar was gemaakt tamelijk zorgvuldig, vond ik het zoo onuitstaanbaar dat ik hem niet hoorde klepperen, dat ik het spook er nog in liet verrijzen”. (brief 437). Ook heeft Van Gogh verschillende brieven aan zijn broer Theo geschreven met als onderwerp de armoedige en hardwerkende wevers.

Weefgetouw met wever, Vincent van Gogh 1884

Hij had niet alleen interesse in het leven van de wevers maar ook in het leven van de boeren. Zo tekent hij verschillende portretten van boeren en boerinnen uit Nuenen. Zijn bekendste werk uit zijn schilders periode in Nuenen is De Aardappeleters.